Thelma & Louise 2: Gas!, Gas!

23 juli 2010 - Isla De Ometepe, Nicaragua

De motor onder me zoemt, het waait lichtjes en het water ziet er rustig uit. Ik heb besloten maar weer gebruik te maken van het offline comfort van word om deze blogentry te schrijven. Het is tijden geleden dat ik mijn laatste blog schreef – ik kan me niet eens meer herinneren wanneer. In Leon? Of nog op de Corn Islands? Feit is dat er op dit moment een ferry in beweging wordt gezet waar ik op zit te tikken. Naast me komt net een zwart rook brakend bootje aan, de goedkopere lancha die terugkomt van het Ometepe eiland: de volgende bestemming dus. Omdat ik faliekant weigerde om op welke brakke boot dan ook te gaan om dit eiland te bereiken, hebben we besloten de ferry (die overigens “Che Guevara” heet) te nemen, vanuit een klein gat, aan de rand van het Nicraraguameer, ook wel Cocibalca genoemd. Het uitzicht is prachtig, in de verte twee vulkanen in wolken gehuld, veel groen en weinig bebouwing. Ik ben benieuwd wat we gaan aantreffen. De reacties zijn over het algemeen bijzonder enthousiast, het beloofd toeristisch te zijn, maar ook erg basic: weinig verharde wegen, kleine slaperige dorpjes etc.

De dagen hiervoor hebben we doorgebracht in Granada, een gladgestreken koloniale slagroomtaart die hier in de brandende zon alweer vervaagd in mijn geheugen. Volgens alle reisgidsen een tripmaker; absoluut de moeite waard; prachtige koloniale gebouwen aan de rand van één van de grootste meren van Latijns-Amerika. We troffen een rommelige markt aan die Wouter aan India en mij aan Cuba deed denken, een afzetterige taxichauffeur die ons dropte bij een bedompt hostel waar we besloten vooral niet te blijven. Vervolgens besloten we met backpack en al te zeulen langs een kitscherige Nica-Disneystraat waar we aan het eind een klein hotelletje aantroffen waar de mensen oprecht lief bleken te zijn en geen shit verkochten voor 9 dollar p.p. Per nacht. 'S avonds werd een pizza naar binnengeschoven in het Italiaanse restaurant aan de overkant, maar de gorgonzola had Wouter geen goed gedaan: de volgende dag met slappe beentjes wakker geworden, licht zwalkend over het al even gladgesmeerde koloniale pleintje gelopen, 's nachts een koorts zo hoog dat ik mijn handen aan zijn rug brandde en daarna natuurlijk een heftige brokparade boven de wcpot waar de straathonden nog geen worst van lusten, veel te zuur. De volgende dag werd er niet beter op. Het arme Vlaamsche schaep lag te rillen in zijn bedje, de lakens letterlijk kletsnat van het zweet. Die avond ben ik op zoek gegaan naar allerlei Amerikaanse wondermiddelen die in de oude wereld wettelijk verbannen zijn zoals Panadol, Peptobismol en antibiotica zonder receptuur. Voor ik de apotheek – om de hoek van het NicaDisneystraatje in een donker buurtje – bereikte, werd me al een ander soort snuif aangeboden en loensden de mensen net iets te onguur vanachter hun houten luiken. Uiteindelijk hotelwaarts gekeerd met een pijnstiller die we niet in Nederland noch Bels hebben en die gelukkig enigzins z'n werk deed. De volgende dag was ie echter nog niet beter en bleef de koorts en misselijkheid aanhouden: enigzins gealarmeerd heb ik toen de hulp ingeschakeld van de lieve opa en oma die het hotel runnen en hun uiterste best deden om ons te helpen. Er werden zo'n twintig dokters gebeld maar allemaal waren ze buiten de stad: het was natuurlijk net een zondag en de dag erna een feestdag. Helaas namen zelfs de Cubaanse dokters niet op: Cuba heeft een uitwisselingscontract met o.a. Venezuela en dus Nicaragua en zendt regelmatig hun hogekwaliteits medici richting het vaste land. Het hevig in alcohol gedrenkte feest voor de terugkeer van zo'n dokter uit Venezuela heb ik ooit nog in Cuba mogen meemaken, maar dat is een ander verhaal. Uiteindelijk wisten de opa en oma van ons posada toch nog een stevig vrouwke met kortgeknipt haar op te trommelen. Na een ferme handdruk en een kordaat uitgevoerde medische check was de diagnose wat we eigenlijk al verwachtten: een stevige infectie van het verteringsapparaat. Een stoot antibiotica later lijkt Wouter nu redelijk de oude te zijn. Alleen een fikse hoofdpijn blijft over, maar ik vind dat hij dan ook zijn O.R.S: moet nemen, die hij echter pertinent weigert omdat het zo smerig smaakt. Zijn persoonlijke ziekenbroeder is het er nog steeds niet mee eens, maar bon, het loopt ondertussen weer rond en staat op dit moment op het achterdek met zonnebril op in de zon.

Granada was dus minder geslaagd, hoewel ik mijn dagen prima heb doorgebracht, al schommelstoelend en leutend met een Brits stel dat het reizen helemaal had gehad. De dagen nog vóór Granada zijn we in good old Matagalpa geweest. Matagalpa, Matagalpa! Dat riekt naar “een steentje bijdragen”, naar gedwongen lelijke piñatas knutselen, naar sponsorloop, naar roestige VHSjes van Macarena dansende kinderen, naar infokraampjes op Festival Mundial, naar kraamhotel, naar vrienden van mijn ooms en tantes...naar heel veel herinneringen. Voor diegenen die van bovenstaande associaties geen soep kunnen maken: mijn geboortestad Tilburg onderhoudt al sinds zeker 25 jaar een stedenband met bovenstaande stad, en dus werd ik als mollig basisschoolkind al geïmpregneerd met het idee dat er kindjes waren in een land met onuitspreekbare naam waar we hard voor door de buurt moesten rennen en versierde bloempotten moesten volstoppen met snoepjes om ze vervolgens te verkopen op een soort charity fair. Het geld dat al die inspanningen opleverde, werd dan gebruikt om een school aldaar te (her)bouwen. Verschillende van onze meneren en juffen gingen dan ter plekke zelf de voegjes van de bakstenen wit schilderen (dat is wat ik me althans herinner) en dan was iedereen trots en blij: een lief initiatief om ons eerstewereldkindjes te sensibiliseren voor armoede ver van ons bed. Verder was er dus het comité Matagalpa-Tilburg dat regelmatig mensen daarheen zond, die projecten opbouwde en ondersteunde zoals een redelijk recente kraamkliniek. De meeste van mijn lieve lezers weten wellicht dat mijn bloedeigen moeder betrokken is geweest bij dit laatstgenoemde project, en dus kon ik het toch niet laten om eens rond te vragen toen we in Matagalpa waren. Tot mijn verbazing wist zelfs de taxichauffeur van Tilburg (en Wüppertal, de Duitse zusterstad) en kon hij ons verschillende projecten noemen die zijn ondersteund met Tilburgs geld. De kraamkliniek zelf hadden we al snel gevonden in een duidelijk minder gestelde wijk op een heuvel aan de rand van de stad. Aanvankelijk wilden we niet naar binnen gaan omdat we er zelf niet direct iets te zoeken hadden, maar we troffen een Amerikaanse dame aan die op eigen initiatief ook betrokken was bij de kliniek. Ze vertelde ons dat het zeker geen probleem zou zijn als we naar binnen gingen en dat ze het zelfs erg leuk vonden om buitenlandse gasten te ontvangen. Enigzins schoorvoetend betraden we toen de binnenplaats waar we moesten vragen om een zekere Jerónima Úveda. Een groep piepjonge meisjes met bolle buiken stond boven aan de trap en al snel verscheen een zachtaardige, oudere vrouw (non?) die ons naar binnen nodigde. Ik legde de situatie uit: dat ik slechts van het project had gehoord en er zelf niet bij betrokken was, dat het niet de bedoeling was om de señoritas of wie dan te verstoren, maar dat ik uit Tilburg kwam en als jong manneke al had gehoord over Matagalpa. Jerónima haalde een foto te voorschijn van de Tilburgse groep die kennelijk ooit het initiatief hadden genomen/nog bij het project betrokken waren: een aantal vrouwen met vaagbekende gezichten hoewel ik nog steeds niet kan plaatsen waar precies ik ze ooit moet hebben gezien. Verder vertelde ze over een project “dat zo ontzettend teder was” van eind jaren negentig, toen Nicaragua net getroffen was door de orkaan Mitch. Een basisschool had “kleine baksteentjes” verkocht voor de kliniek en met dat geld waren vervolgens de nodige reparaties uitgevoerd. Een bizar gevoel bekroop me: zonder direct betrokken te zijn geweest met ontwikkelingswerk van welk allooi dan ook, stond ik daar in een gebouw waarvoor ik zelf 12 jaar ervoor aardewerken brokjes had gesleten, in een heel ver Nederland. De kliniek werkt verder met echoapparatuur en een ambulance uit Japan en de eetkamer was uitgebouwd met Zwitsers geld. De meisjes die er verbleven waren enigzins giechelig maar ook nieuwsgierig. Het was toch even slikken toen ik zag hoe jong ze nog waren.. Jerónima zei dat we zeker het kantoor van het comité Tilburg- Matagalpa konden bezoeken, dus besloten we dat dan ook te doen: aan een felbeschilderd flatgebouw hing inderdaad het logo dat ik me van lang geleden kon herinneren: binnen een open appartement met veel fotos van Tilburg en zelfs een foto van een rennend blond kindje met een bekende stempelkaart om haar nek. Omdat we er verder weinig te zoeken hadden, zijn we maar snel gegaan. Het was een bizarre maar erg interessante ervaring. De volgende dag hebben we een Nederlandse (!, maar verder niet verbonden met Tilburg) chocoladefabriek bezocht. We kregen een officiele tour maar raakten aan de praat met de eigenaresse, die ondertussen alweer in Nederland woont maar er nu toevallig op vakantie was. De nuchtere Hollandse heeft ons vervolgens een lift teruggegeven naar een brokkelige markt. Aldaar bleken we verkeerd te zitten voor de bus richting de biologische koffieplantage die we dezelfde dag wilden bezoeken. Na een uur lang met een haveloze dronkenlap en een opgeschoten puber op een bankje te hebben gezeten, kwam uiteindelijk de beloofde bus. De plantage zelf was vooral heel Europees, heel verantwoord en nogal saai.. Ze wilden vooral duidelijk laten zien hoe bio ze wel niet waren en dus kregen we weinig te zien van het verwerkingsproces van de koffiebonen zelf. Na een slappe bak koffie zijn wilden we vertrekken maar konden we wachten tot het bekende ons omdat er geen bus kwam opdagen. Wouter stak zijn duim op, ik zag ondertussen in de Lonely Planet dat liften niet werd aangeraden voor Centraal-Amerika, daarna voor mijn geestesoog twee bebaarde blanke koppen zonder lichaam in een Matagalpese sloot en vervolgens een pickuptruck. Ah! Arrancáte y vamo' pue' om het maar op zn Nicaraguaans uit te drukken: in de achterbak staan, je vasthouden aan de reling en genieten van een dramatisch uitzicht. Groene bergen, koffieplantages, bananenplanten, dorpjes met golfplaten daken en de wind in je haar. Motorcycle diaries waardig. Na twaalf kilometer te hebben uitgewaaid en een nacht goed te hebben geslapen, rezen we de dag erna door naar Masaya. Een hobbelende, cumbia stampende en felgekleurde good old chickenbus stond ons te wachten. Bij elk gat van meer dan drie krotten stapte een horde verkopers in die met schelle stem hun ranzige waar probeerden te verkopen. Uiteindelijk moesten we midden op een snelweg nog overstappen (lees: zweterig achter een mannetje die met jouw backpack zeult aanrennen tot je een overvolle stadsbus in wordt geduwd). Na veel gevloek, gepuf en hoofdpijn van de lijzige preek over de radio kwamen we aan in Masaya...

...Masaya, bekend om zijn markt met artesanale hoogstandjes, was vooral tegenvallend. Een afschuwelijk hotel dat de naam “hotel” eigenlijk niet eens zou mogen dragen viel ons ten prooi: een aan elkaar getimmerd krot met gaten in de muur en een tv (“uit Zwitserland!” - wist de nogal vreemde eigenaar ons te melden) met bol beeldscherm en paarskorrelige ontvangst. Om het arrangement compleet te maken: een avondklok. Na tien uur kwam er niemand meer in en ging er niemand meer uit. Toen we de dag erna, nog moe van de doorwaakte nacht onder een te klein muggennet, de lelijke kitsch markt bezochten (weer geen mooie cadeauoorbellen gevonden..) hadden we het toch wel enigzins gehad met dat lelijke, afzetterige prul dat Masaya heet. Terug bij het hotel troffen we een gesloten deur aan. Het meisje van de winkel ernaast wist ook niet waar de eigenaar uithing. Na twintig minuten veel gevloek en gedrentel kwam de gezette eigenaar aanbrommen in een driewieler, die in opgewekte letters meldde dat zijn hotel over draadloos internet beschikte. I beg you pardon? Deze meneer kan zijn Lonely Planet vermelding op zijn bierpens schrijven, want een mailtje op zeer kribbig hoge poten richting de kantoren in San Francisco is nog in de maak. Meneer de eigenaar vond overigens dat het onze eigen schuld was, want we konden onze bagage slechts tot drie uur 's middags laten staan, iets dat ons niet eerder was mee gedeeld. En verder had hij wel “de hele middag op ons zitten wachten”. Ontwikkelingslandmentaliteit. Als “servicegerichtheid” gepersonificeerd kon worden in een keffend hondje, zou het grommend met de oren plat over Nicaragua heen springen, dat is zeker. De niet zo beste man had kennelijk zo'n beneveld besef van wat een hotel was, dat het niet in hem op kwam dat er nog best wel eens nietsvermoedende klanten zijn krochtig etablisement zouden kunnen binnen willen stappen terwijl hij weg was (sorry voor de Tante Betje-constructie lieve lezers, maar mijn gal zit me nog steeds hoog).

Na dit misselijkmakende avontuurtje, werd dus koers gezet naar Granada, wat hier boven al staat beschreven als een gladgestreken slagroomtaart waar Wouter kromgetrokken van een maaginfectie in bed lag te kermen. Na Granada namen we dus de boot waar bovenstaand relaas mee begon. Ondertussen heb ik echter valsgespeeld (de boot kwam aan en we moesten er af, dus moest ik stoppen halverwege de ecologische koffiebonen) en zijn we weer drie dagen verder, drie dagen op een wat gemeleerd pleziereiland. Schrap het “plezier” eigenlijk maar, hoewel moet worden gezegd dat Ometepe werkelijk prachtig is. Alleen nogal brokkelig, gruizig en gaterig. We zijn gelukkig geen Masayamannen meer tegen het lijf gelopen, maar nog wel een snoeverige hoteleigenaar in een gat dat Moyogalpa heet, die ons voor 12 dollar wilde afzetten met een pannenkoekdun matrasje in een wederom inmekaar getimmerd krottengeval. We zijn uiteindelijk met opgeheven hoofd en schommelende backpack vertrokken naar om de hoek, waar in Posada Doña Chilo kamers met eigen badkamer werden aangeboden voor tien grijze Washingtons. En een met motorolie besmeerde, naar alcohol ruikende dikkerd wilde ook nog wel een muskietennet ophangen. We zijn echt geen zeverige jeanetten, maar in dit muggenland met lekke bootjes hebben we al zo veel geniepigheidjes en pufmomenten moeten doorstaan dat we nu enigzins korzelig reageren op te hoge prijzen in dollars voor kamers waar gaten in de muur zittten. Na een wederom doorwaakte nacht hebben we de volgende vroege morgen een vervolg gecreëerd op ons Chihuahuaans Thelma & Louise avontuur: dit keer geen automatische Yamaha scootertjes voor heerlijk gladde asfaltwegen, maar ouwerwetse 125 cc broemmotors over ongeplaveide stobberpaden. Zonder automatiek, dus met roestig versnellingspielletje! Wouter nam wederom het initiatief (die heeft immers een soort half Belgisch rijbewijs waarmee je mag rondkoeteren onder ouderlijke begeleiding) en humpte al snel over Moyogalpa's gebrek aan plaveisel. Ik kroop beverig achterop waarna ik het mocht proberen op een voetbalveld waar paarden stonden te grazen. Oké, eerst in z'n neutraal, dan dat knopje rechts induwen en dan kucht ie als een bronchitispatient, dus moet er ook aan dat handvat gedraaid worden. En niet vergeten de koppeling (door Wouter in prachtig Vlaams “ambrieaaszje” genoemd) in te houden, anders doet ie het niet. En dan langzaam, langzaam diezelfde ambrieáááázje los laten terwijl je linkervoet het pielletje in zn één duwt. Onwillekeurig dacht ik aan mijn Kaatsheuvelse neefje die op de camping van zn ouders al op z'n zestiende met allerlei grof tractorgeschut in de weer was. Ik liet 'onze' motor eerst een keer of zes afslaan, maar toen had ik het trucje onder de knie en pruttelde ik over het grasveld, tussen de paarden door. Ik voerde het gas op en het ding begon te loeien, dus weer de koppeling ingeknepen en overgepield naar de tweede versnelling. Het ging steeds beter.. maar op de verharde weg was nog een beetje eng. Eerst weer bij Wouter achterop, die ik weer net als in Chihuahua tot een rustig 'choppen' maande. Toen was het mijn beurt, en het ging verassend goed. De motor knetterde bijna professioneel met het overschakelen naar hogere versnellingen; zowel de toerental- als de snelheidsmeter waren kapot dus alles ging op het gehoor. Eerst wat schokkerig en huiverig, maar na herhaalde aanporringen van mijn Belgische achterop (Gas! Gas! En niet vergeten de embrieaazje in te knijpen bij het schakelen!) reed ik al snel in de vijfde versnelling “rond de negentig kilometer per uur” volgen mijn persoonlijke opzweper. Gelukkig zaten er geen grote gaten in de weg tussen Moyogalpa en het andere gehucht Altagracia, maar ik besloot toch maar wat af te remmen. Uiteindelijk reed ik bijna professioneel en kon ik zelfs met enige moeite de motor laten wegrijden tegen een helling op, mét ons incluis. Het landschap was uitgesproken prachtig, met machtige vulkanen, bananenplantages, lagunes, warmte, toeterende chickenbusses... Natuurlijk kon het niet zo idyllisch blijven en ging de weg na het isthmus (Ometepe heeft de vorm van een soort bh met twee ongelijke cups, het isthmus is het dunne stuk er tussen in) over in een stoffig zandpad met steeds grotere stenen. Eilandbewoners zoefden drie keer zo snel nonchalant langs op hetzelfde type 125 cc als waar wij op zaten, terwijl Thelma en Louise als kneusjes in de tweede versnelling doorhobbelden. Uiteindelijk bereikten we dan het doel van onze expeditie: een ecoboerderij op een vulkaanhelling, waar een pad naar toe liep dat eigenlijk alleen geschikt was voor 4X4's: twee grillige betonnen plakjes van 40 cm breed liepen door een modderig weide-bosgebiedje en dat alles moest bereden worden op het heetst van de dag. Ik besloot dat ik het echt niet leuk meer vond en dus heeft Wouter ons vehikel naar beneden gehosseld met het truckje van “de embrieaazje in houden en geen gas geven zodat je geen benzien verspilt”. De weg terug was vermoeiend maar verliep toch wat soepeler. Als volleerde easy riders gleden we Moyogalpa binnen terwijl ik in mijn hoofd mijn moeder “tis toch onverantwoord” hoorde verzuchten. Ik ga niet ontkennen dat het een beetje risicovol was, maar in de bebouwde kommetjes die we zijn tegengekomen schakelde ik keurig terug naar z'n twee, soms vergetende af te remmen waardoor de motor begon te loeien als een tochtige koe, waarna ik amateuristisch in de handrem kneep. Zonder vervolgens om te vallen, dat dan wel. Het was een sexy bussiness, dat motorchoppen. En een beetje eng ook wel.

Na de motor bij de oliebesmeerde alcoholdikkerd te hebben gedropt, waren we te laat voor de bus naar Mérida, aan de andere kant van het eiland. Er ging slechts nog een bus naar Altagracia, die we enigzins sikkeneurig nomen temidden van een groep vers aangekomen gringo's die allemaal heel graag wilden kletsen. Wij hadden minder puf, zes uur ingespannen schakelpielhobbelen en bananenplanten ontwijken had ons toch wat moe gemaakt. Altagracia bood een fijn bed en diepe slaap. Helaas moesten we de volgende ochtend alweer om 6 AM op, om opgepikt te worden door de eigenaar van de ecofinca die we de dag ervoor hadden gepoogd te bereiken. Een prachtig stulpje op de vulkaan, maar het bleef me onduidelijk wat er eco aan was. Tot die avond, toen er bij het openen van de deur een dikke, zwarte rat over de muur naar buiten schoot. Na enig beklag bij de directie (ondertussen het Beyoncé-mantra I couldn't care less what you think herhalend tegen mijn geweten van stoere motorman in) kregen we een nieuwe kamer. Vervolgens deden we natuurlijk daar ook geen oog dicht, omdat de lokale apen(!)kolonie op ons dak feest moest vieren. Daarna hoorden we natuurlijk overal geknaag, landde er een mot op mijn borst die ik poederig dood moest knarsen tussen de lakens en werd het onweer in de verte een op uitbarsten staande vukaan. Geradbraakt bereikten we de ochtend. Omdat het lokale restaurant exorbitant duur was voor praktisch niks, hebben we ontbeten aan de overkant om vervolgens terug naar boven te sjokken voor onze backpacks. Op de terugweg, dertig kilo extra glijdend over de modder, heb ik uit chagrijn nog twee sponzige witte Duitsers van het betonnen paadje afgeduwd die me aan het uitlachen waren. Tant pis want wir habben dat nicht gewusst. Beneden aangekomen duurde het niet lang voordat de bus kwam, maar vermaakten we tot die tijd een zwerfhond met de intens smerige kokoskoekjes die we twee dagen daarvoor in Altagracia geritseld hadden in een korstig-christelijke buurtsuper. Uiteindelijk kwamen we dan aan op bestemming vier: Hacienda Mérida. Iets schappelijker gelegen, gewoon aan de berg stenen die voor 'weg' moet doorgaan, zit ik nu te ratelen aan de rand van een mooi Nicaragua-meer terwijl de muggen van mijn tenen genieten. De enige reden dat we hier naar toe zijn gekomen is eigenlijk het all you can eat buffet en om dronken te worden bij een houten scheefgezakte hut van een gedrongen matrone met een pen in dr haar aan de overkant. Ondertussen zijn we omringd door allerlei enthousiaste bruinverbrande gringos die in hun schelle Amerikaans zitten te verkondigen hoe ver ze wel in de modder zijn gezakt tijdens het beklimmen van de vulkaan. En welke spinnen en enge beesten ze zijn tegengekomen. Helaas moest de meest dikke van allemaal het bewijs erbij halen, wat hij net onder zn hotelbed vandaan had geplukt: een giftige, zwarte en vooral woedende spin in een tupperwarebakje. Draagster van de naam pica caballos wat zoveel betekent als paardensteker. De dame van het buffet wist me te vertellen dat als ze een paard steken, het arme beest z'n hoef verliest én zes maanden mank loopt. En nee, meestal komen ze alleen voor buiten in 't veld. Maar nu dus niet, dat belooft nog wat voor vannacht. We hebben in ieder geval genoeg gegeten en we hebben verder schijt aan alle stoere verhalen. We hebben voorlopig wel genoeg gehad van alle ongemakken. Nog een dag of twee, dan kan ik mijn lieve familie ontvangen in Costa Rica voor een paar weken comfortabel genieten.

Ik kijk er ontzettend naar uit om ze te zien, maar tegelijkertijd moet ik afscheid nemen van iemand die meer is dan alleen een heel goed reismaatje. We gaan elkaar enorm missen, enorm. Maar waar een wil is,

 

is een weg

Van reisblog naar fotoboek
Laat een prachtig fotoboek afdrukken van je verhalen & foto's. Al vanaf € 21,95.
reisdrukker.nl

5 Reacties

  1. mama:
    24 juli 2010
    Ha zoon, mooi verhaal van Matgalpa, ben je er verdorie nog eerder geweest dan ik. Heel veel liefs en tot maandag in San jose
  2. Harrie Nak:
    25 juli 2010
    Matagalpa right on...goed bezig tante betje! Tot maandag/dinsdag
    T.
  3. wout:
    25 juli 2010
    Mieuw!!
  4. Nina:
    26 juli 2010
    Hey Joris!

    Ik kom er nu pas achter dat je in het buitenland zit.... *schaam* *schaam* *schaam*.... Schandalig he!!! Maar goed, heb dus nog een inhaalslag te maken met je reisverhalen! En dat ga ik zeker doen de komende dagen. Leuk! Zit hier namelijk toch in een saai, koud en regenachtig Nederland (stiekem weg te dromen naar mijn avonturen in het buitenland, ik heb mijn waarbenjij.nu link bijgezet voor het gemak ;))

    Veel plezier in midden Amerika!

    Liefs,
    Nina
  5. jacqueline dekkers:
    28 juli 2010
    hoi joris

    wat een schitterend verhaal wederom.

    je ouders en broers/schoonzus zijn hopelijk goed gearriveerd???????????
    geniet allemaal van een heerlijke vakantie.
    groetjes en liefs van jacqueline